Literaire Galerij

Jeroen Brouwers 1940 – 2022

Op 11 mei 2022 is schrijver van romans, verhalen, essays, studies Jeroen Brouwers overleden. In NRC noemde Thomas de Veen Jeroen Brouwers ‘een van de meest begenadigde en gevreesde polemisten van de afgelopen halve eeuw’ en ‘een van de grootste stilisten in de Nederlandse literatuur’.

Polemist

Het Algemeen Letterkundig Lexicon omschrijft de polemiek als “Schriftelijke bestrijding van standpunten door twee of meer auteurs die zulke duidelijke verschillen van opvatting huldigen, dat ze elkaar in een pennenstrijd fel aanvallen.”

In hetzelfde lemma heet de Nederlandse literatuur ‘bijzonder rijk aan polemieken’. Sommige lezers herinneren zich wellicht de door J.C. Bloem als ‘vorm of vent’ benoemde polemiek, waaraan J.J. Oversteegen de titel van zijn proefschrift ontleende.

Pierre Vinken en Hans van den Bergh stelden in 2010 onder de titel Het scherp van de snede een bloemlezing samen van polemieken uit ons taalgebied. Bij het afscheid van Jaap Goedegebuure als hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde verscheen in 2012 de artikelenbundel Strijd! Polemiek en strijd in de Nederlandse letteren.

Jeroen Brouwers is als polemist onder meer bekend van zijn polemiek met Julien Weverbergh (J. Weverbergh en ergher) en met onder andere Guus Luijters. Brigit Kooijman reconstrueert de polemiek – ook in NRC – in ‘Jeroen Brouwers schreef zijn collega’s finaal de grond in. Waarom eigenlijk, en gebeurt zoiets nu nog?’ In een aflevering van De Nieuwe Contrabas podcast wordt hetNRC-artikel besproken.


Stilist

Jeroen Brouwers won in 2007 de Tzum-prijs, een prijs voor de mooiste zin in een literair werk van het afgelopen jaar, met een zin van 52 woorden uit In het midden van de reis door mijn leven:

“Al stond in het centrum van het huis een kachel als uit de machinekamer van een stoomschip en stortte ik deze vol kolen en hout uit het bos, ze verspreidde geen warmte, – zoals er ook van mij, volgestort met het witte water van de firma Bols, niet echt meer iets constructiefs uitging.”

Zoek Het niet te ver, maar kijk waar Het ligt

Een nagedachtenis aan Stijn De Paepe (1979-2022)

GA WEG

Ik had gedacht de honderd net te halen,
rollatorloos en in gestrekte draf.
Ik wou nog een miljoen gedichten af.
Musea wachtten. En theaterzalen.

Ik wilde nog oneindig vele malen
verwijlen waar ik mij het liefst begaf.
Ik fietste fluitend tussen wieg en graf,
de voeten geen moment op de pedalen.

Helaas. Daar is ineens de eindigheid
die plotsklaps als een niets ontziende tanker
de gevel sloopt, de kamer binnenrijdt.

Het leven gaat genadeloos voor anker,
gehoorzaam aan de grillen van de tijd.
Ga weg, gezwinde grijsaard. Met je kanker.

Helaas waren de bezwerende woorden van Stijn De Paepe in dit Petrarcaans sonnet niet opgewassen tegen de veelvraat met de knokige knekels.

Hij die mij elke dag in De Morgen - zijn ‘dagvers’ op pagina 2 was het eerste wat ik las - met rake woorden en gestileerde zinnen kon raken, hult zich nu in eeuwige stilte.

Het is triest en hemeltergend als een begenadigd mens zo jong sterft.

Je zoekt naar woorden in je moedertaal, maar ze ontbreken of je vindt ze niet.

Laat dan het best de dichter zelf aan het woord. Laat hem met zijn eigen woorden zijn eigen nagedachtenis schrijven.

Het bekendste gedicht, Stijns ‘onsterfelijke’, is ongetwijfeld Wat helpt. Hij schreef het in volle coronacrisis voor Radio 1 om de mensen een hart onder de riem te steken: "Hou vol. Hou moed. Want het komt goed."

Wat helpt

Als vloeken helpt, dan vloek je maar.

Maak herrie, stennis en misbaar.

Scheld schel en luid je goudvis uit

en schreeuw je scherven bij elkaar.

Als bidden helpt, bid dan gerust.

Als het je troost of sterkt of sust.

Of vraag om raad. Als Hij bestaat

dan is het goed, maar ‘t is geen must.

Als huilen helpt, ga dan je gang.

Het is niet niks en het duurt lang.

Het kan geen kwaad als het niet gaat.

Het mag gezien zijn, wees niet bang.

Als praten helpt, bel me dan op

en steek van wal, hals over kop

en van de hak weer op de tak

of zachtjes sluipend uit je slop.

Als lopen helpt, vertrek meteen.

Zeer doelgericht of nergens heen.

Het hoeft niet snel, al mag dat wel.

Met verre vrienden of alleen.

Als zwijgen helpt, wees dan maar stil

en duik - als dat is wat je wil -

een tijdje weg van pijn en pech

- als je weer opduikt, geef een gil.

Als lachen helpt, ken ik een grap

of val dolkomisch van de trap.

Denk aan je kat die keer in bad

of aan het Belgisch staatsmanschap.

Als dansen helpt, is er muziek.

Als breien helpt, dan hou je steek.

Als boos zijn helpt, geef ik kritiek.

Als bakken helpt, let there be cake.

Als yoga helpt, wees fluks en zen.

Als slapen helpt, stop ik je in.

Als schrijven helpt, scherp dan je pen.

Als poetsen helpt, welaan: begin!

Je voelt je murw en overstelpt

en snakt naar stranden, wit geschelpt...

Hou vol. Vat moed. Want het komt goed.

Doe ondertussen maar

wat helpt.

Tot zijn fans behoorden niet de minsten. Stijn was zelf een grote fan van Jeroen Brouwers en dat was wederzijds. Brouwers liet het niet na hem dat ook mee te delen

Dagelijks bij het ontbijtbeschuitje met rode jam lees ik je gedicht op pagina 2 van De Morgen. In technische zin, dat is nu eenmaal het eerste waar ik als literair geperverteerde op let, is je verskunst superieur perfect. Doorgaans twee of drie kwatrijnen met secuur gekozen woorden en inventieve rijmen, altijd in een kloppend ritme van lettergrepen en klemtonen, en het geheel melodieus en muzikaal van zegging. Dat is een.

In de tweede allereerste plaats wens ik te worden gefrappeerd door de mededeling, de boodschap, de frappe of de grap van het lied. Die weet je dikwijls op luchtig-filosofische toon ironisch te verklanken, nooit chagrijnig, nooit dogmatisch belerend. Je staat me toe erom te glimlachen. Zo weet je me met je vaardig gecomponeerde dagvers op te monteren in de grijze ochtend. Ik vergeet erbij van mijn beschuit te happen, die tijdens mijn concentratie scheef in mijn hand komt te hangen, waardoor je poëzie onder klodders rode jam bedekt raakt.

Met plakkerige vingers waarmee ik de jam uit je woordcreatie heb opgedept, reik ik je mijn hand, waarde Stijn. Al hebben we elkaar nooit in persona ontmoet, hier is mijn bewondering en sympathie voor je en ik gun en wens je nog louter welbehagen.

Professor Marc van Oostendorp bewonderde op neerlandistiek.nl openlijk het vakmanschap van Stijn De Paepe

In het kinderboek dat Stijn De Paepe schreef, Het lijkt wel een feestje, zijn alle gedichten metrisch onberispelijk, en daaronder zijn er tientallen die je kunt lezen als amfibrachen. Daarmee is het totaal aantal amfibrachen in de Nederlandse kinderliteratuur enorm gestegen, een heldendaad die nog niet voldoende gevierd is.

Joël De Ceulaer stak evenmin zijn bewondering onder stoelen of banken.

Als docent Nederlands kwam Stijn indirect ook met NDN in contact. Op 5 maart 2021 verscheen in De Morgen zijn kritische dagvers Buiten alle verwachtingen.

Buiten alle verwachtingen

Zolang men matig spuiten kan,

U naar uw vrijheid fluiten kan,

zijn VDB, De Croo en co,

druk doende met een ‘buitenplan’.

Een buitenplan! Wat zou dat zijn?

Muziek op straat? Toneel op ’t plein?

Een wellnesskuur van kunst? Cultuur?

Een land is méér dan sportterrein.

Op die ochtend viel mij andermaal het poëtische meesterschap op van Stijn De Paepe, een zwemmer in de taal, een geoefende gymnast, een acrobaat en tovenaar met woorden. Ik schreef die dag over dit gedicht op mijn blog . Nauwelijks een uur later kreeg ik al een collegiale mail van Stijn: ‘Wat een eer! Het doet me plezier mijn schrijfsels zo doorwrocht geanalyseerd te zien!’ schreef hij.

Stijn was als neerlandicus ook heel begaan met het Nederlands en met taal in het algemeen.

Taaltje

Niks zo mooi als taal, doorspekt

Met waarachtig dialect.

Vloeiend Gents, Oostends of Brussels

welgemikt en goedgebekt.

Vlot AN is ook niet mis.

Als ’t maar niet het taaltje is

Dat tv en radio teistert

En noch mossel is, noch vis.

Hij had het minder begrepen op tussentaal. Als docent taal aan de Arteveldehogeschool in Gent leidde hij aanstaande kleuteronderwijzers op. Correcte taalbeheersing was belangrijk voor hem. Niet vanuit rodebalpenfetisjisme, maar vanuit sociale bewogenheid. Ook de ‘lankmoedigheid’ waarmee de Taalunie – hij noemde ze wel eens de ‘Dwaalunie’ - de Nederlandse taal overziet, was niet echt zijn ding. Tot in de Facebook-groep van VRT Taal achtervolgde hij met een schertsend gedicht taaladviseur Ruud Hendrickx, woordvoerder van de ‘rekkelijke’ taalfractie. “Tuut tuut tuut/ de groetjes van Ruud/ Het boek ‘dat’/ of het boek ‘die’?/ ‘Kies maar!’, zegt/ de Taalunie”

Ook meertaligheid en de sociale implicaties van de ‘verkeerde moedertaal’ te hebben, hekelde hij. Op 26 maart 2019 postte hij Taalkramp op Twitter.

TAALKRAMP

Uw kleuter spreekt

een mondje Frans

en al z'n juffen

blijken fans.

Er komt een woordje

Engels uit?

Een kus alsook

een bank vooruit!

Praat hij Arabisch,

Pools of Turks,

dan wordt de juf

'n tikje nurks.

een waar festijn!

Als ‘t maar de

juiste talen zijn.

Het lerarenberoep hield hem eveneens bezig, zoals blijkt uit Les is more uit De Morgen van 31.01.2017.

les is more

Alweer een schromelijk tekort
Want niemand die nog leraar wordt
Wanneer hervormen wieden is

Cruciaal nochtans, de job van leerkracht
In een wereld waar steeds meer macht
Voor steeds minder lieden is

En als je eens rondom je kijkt
Dan is de nood het hoogst, zo blijkt
Aan leraren geschiedenis

Zijn laatste gedicht publiceerde Stijn De Paepe op 14 februari 2022, een ode aan zijn vrouw ter gelegenheid van Valentijn.

Voor W.

Hoewel een wereld zich ontvouwde

toen jij al mooi was en ik jong,

de tijd nog niet zo kwistig klauwde,

de wind een lied van later zong.

gleed alles toen je met me trouwde

ineen, als een Cole Porter-song.

Geen dag die me sindsdien benauwde

Hoezeer de tijd ook tegenwrong.

Zo is het goed. Zo zal het duren.

Zo zingt de wind en luidt het lied.

Het leven sist van hete vuren

maar hier, met jou, verbrand ik niet.

En in een land van louter muren

maak jij de kier, waar licht uit schiet.

Het is vandaag 24 februari 2022. Rusland is Oekraïne binnengevallen. Ik vraag me af hoe Stijn dit verwoord zou hebben. Er is een leegte in de krant, een leegte in mijn hoofd en een leegte in de wereld.

José Vandekerckhove


Bernard Dewulf 1960 - 2021

Auteur Bernard Dewulf is op donderdag 23 december 2021 plotseling overleden. Hij was 61 jaar. Op vrt.be is een In Memoriam te vinden, inclusief audio- en video-opnamen.

Dewulf won in 2010 de Libris-literatuurprijs met Kleine dagen, meteen zijn bekendste werk.

In 2012 en 2013 was hij stadsdichter van Antwerpen.

Over de begraafplaats Schoonselhof schreef hij het gedicht De doden:

De doden

Men zegt, de doden zijn hier niet.

Het is niet waar. Nu ik ze nader

raken wij elkaar al aan. Nog even

en wij overleven samen in de dozen,

wonen dan door elkaar in de kamers,

kijken weer uit de nieuwe kinderen,

waken slapeloos over de uren en staan

op in het licht en de lichamen

waarin wij elkaar dagelijks terugvinden.


Lees ook 'een pittige babbel' in het magazine van UAntwerpen over grote en kleine dingen met Bernard Dewulf en Stijn Vranken.

Ook het gedicht Meesters, dat hij op 4 oktober 2012 als stadsdichter publiceerde, werd zeer goed onthaald.

Meesters

Een ode

Nu ik schrijvend de dagen slijt,

komen als een oud gerucht

de meesters terug. Nog zingen zij

in het licht van hoge ramen

het verhaal in mijn vingers

en kussen krassend mijn taal.

Nu ik schrijvend de dagen slijt

en slijtend nog groei

uit hun zingende bemoeizucht,

nu ze blijven fezelen in de kamer

waar ik mijn eigen dagen verzin,

kus ik hen schrijvend terug.

In 2010 schreef Bernard Dewulf Fragmenten uit Oostende: een stadswandeling in dagboekvorm door heden en verleden van de stad en de schrijver.

Bernard Dewulf was ook vaste columnist van De Standaard. Over zijn werk als columnist zei hij ooit: ‘Zo’n column heeft alles met taal te maken. Het onderwerp, daar zit ik niet zo mee, dat komt wel. De krant staat vol met onderwerpen, het internet ook. En dan broed ik op die eerste zin. Dat kan lang duren. Die eerste zin moet er staan, dan volgt de rest vanzelf.’

Zijn column Omgang van 19.11.2015 heeft plotseling een akelige en lugubere ondertoon gekregen.

OMGANG

‘Onze gedachten gaan uit naar de families van de slachtoffers.’ Hoe vaak hebben we die zin niet gehoord de laatste dagen. Hij is standaard nadat er slachtoffers zijn gevallen. En al begrijp ik hem wel, toch verbaas ik me er soms over: en al de anderen dan?

Familie mag de hoeksteen van de samenleving vormen, zonder de andere stenen zou het toch wat onherbergzaam zijn.

Anders gezegd, indien ik midden in deze voorwaardelijke bijzin doodviel, zou er meer niet-familie dan familie dat betreuren. Omdat ik nu eenmaal, net als velen onder ons, iets meer niet-familie dan wel-familie ken.

En dan rijst de vraag: wat is kennen? Hoeveel mensen ‘ken’ ik? En hoeveel mensen ken ik die zouden treuren? Ik heb geen idee.

Daarom heb ik het even gegoogeld: hoeveel mensen kennen wij gemiddeld, tijdens ons bestaan? Dat is blijkbaar uitentreuren onderzocht. En de cijfers gaan van honderden tot duizenden. Daar schiet ik weinig mee op.

Toen ik dan maar een eigen onderzoek aanvatte, duizelde het me al snel. Eerst is er natuurlijk het gezin, al blijft het afwachten welke gedachten er van de poes zouden uitgaan. Daarna begon het al. Onvermijdelijk drong zich een rangschikking op.

Er is naaste en verre, er is eigen en aangetrouwde familie. Ook zijn er vrienden en vrienden. Het verschil tussen familie en vrienden is de vrije keuze. Daarom kwamen de vrienden meteen na het gezin.

Er is het tweetal beste vrienden en er zijn een stuk of wat goede. Dan zijn er enkele maten, sommigen voelen dan weer aan als kameraden. Er zijn ook enige bondgenoten, compagnons, zielsverwanten, enzovoort.

En er is die ene, allerbeste vriendin.

Het is allemaal niet zo afgetekend. En ze zijn heus niet met zovelen, maar ze maken wel muren rond de hoeksteen. (Het dak zijn nog altijd de ouders, hoe afwezig ze ook al jaren zijn.)

Daarna begon het pas echt. Ik weet niet of u het ooit hebt geprobeerd, na te gaan van wie er nog gedachten naar u zouden uitgaan bij uw heengaan. Het is een onmogelijke gedachte.

Scrollend langs mailadressen, bladerend in fotoalbums, zoekend in hoeken en kanten van het geheugen, viel ik van de ene verbazing in de andere.

Ik ben met meer dan ik dacht. Bijna mocht ik er niet aan denken, hoeveel gedachten er naar mij zouden uitgaan als ik in deze bijzin verdween. En dan ben ik nog niet eens de grootste mensenvriend. Het liefste zit ik in de tuin achter de hoeksteen een glas te drinken. Godverlaten met een vriend.

Maar wie er allemaal niet voorbijkwamen. Gooi een steen in het krimpende plasje van het bestaan en het lijkt een zee.

De kringen gingen almaar wijder langs talloze blijvers en voorbijgangers. Sommigen waren nog slechts schimmen, anderen bleken nog helder voor de geest te komen. Sommigen schitterden ineens weer. Enkelen konden geen gedachten meer hebben, want ooit waren mijn gedachten al naar hen uitgegaan.

Sommigen had ik weleens omarmd, anderen gezoend, nog anderen regelmatig hartelijk de hand gedrukt. Met een enkele had ik gebroken, van een andere kende mijn hand nog altijd, als de rug van elke nieuwe poes, haar welvingen.

Met de meesten was ik gewoon ‘omgegaan’.

En precies dat werd het: een stille omgang van passanten, figuranten en edelfiguranten op het toneel en in de coulissen van de dagen.

En dan had ik nog maar gedacht aan wie ik maar kon bedenken. De onbekenden die mij, omgekeerd, misschien wel kennen, kwamen niet in mij op. En de vergetenen was ik vergeten, maar zij mij misschien nog niet.

Wie weet, dus, welke onverwachte gedachten er allemaal naar ons uitgaan, de dag dat wij de vergetelheid ingaan. We zouden schrikken, denk ik, mochten we nog kunnen.

En dan had ik nog niet eens gedacht aan u. Die ik niet ken. Maar waar ik wekelijks even langskom. Als waren wij kennissen.

Kortom, wat waren we met velen, mijn familie en hun gedachten straks. En dat men dan toch soms plotseling, acuut, nog zo alleen kan zijn, bij een glas op het terras achter de hoeksteen. En de muren.

Begrijpt u dat?