Zieltjes winnen

20 september 2023
Een lezing gehouden in de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren (11.10.2019)
José Vandekerckhove

ZIELTJES WINNEN

Geacht publiek

Eerst en vooral wil ik Het Platform voor de Neerlandistiek danken voor de uitnodiging en voor het feit dat ik hier vandaag tussen al dat professorale geweld mijn zeg mag doen. Wil zo goed zijn me te vergeven dat mijn bijdrage narratief is eerder dan wetenschappelijk en dat de stellingen die ik poneer hoofdzakelijk gebaseerd zijn op observaties.

In dit colloquium komen er twee vragen aan bod. Het is de tweede vraag:

‘Welke relatie kan en moet er zijn tussen de universitaire neerlandistiek, het middelbaar onderwijs en het bredere publiek?’ en meer bepaald het eerste deel daarvan, dat me getriggerd heeft om de uitnodiging te accepteren.

Ik ben me ervan bewust dat er veel factoren een rol spelen bij de studiekeuze.  Zo wijst hoogleraar Koen De Temmerman van de UGent er in een recent artikel in De Standaard op dat de vorige Vlaamse regering zich kosten noch moeite gespaard heeft om de studie van de STEM-vakken in de humaniora te promoten en dat dit ten koste is gegaan van andere vakken, met name die van de geesteswetenschappen, hij noemt die de HEART-vakken. Heart staat dan voor: humanities, esthetics, arts, rhetoric, text.

Ik wil graag een in mijn ogen niet onbelangrijke factor bij de studiekeuze aanhalen.

Ik ben vele jaren klassenleraar van een zesde aso geweest en heb met veel leerlingen soms diepgaand over hun beroepskeuze gepraat. Ontelbare keren heb ik kunnen vaststellen dat de vakken die leerlingen in het middelbaar onderwijs ‘graag deden’ in belangrijke mate hun studiekeuze beïnvloed hebben.

Ik heb naar aanleiding van dit colloquium met heel wat neerlandici, oud en jong gesproken en hun de vraag gesteld waarom ze voor de studie van het Nederlands gekozen hebben. Steevast was het antwoord: omwille van literatuur en taalkunde.

Mijn stelling is deze: de interesse voor de studies neerlandistiek en voor een beroep in het verlengde van die studiekeuze, ik bedoel dan in eerste instantie leraar Nederlands, begint vaak in het middelbaar onderwijs en moet vandaaruit door een aangepaste invulling van het schoolvak Nederlands weer nieuw leven ingeblazen worden.

Laten we eens kijken naar de hedendaagse invulling van het schoolvak Nederlands en nagaan in hoever het schoolvak als lokspijs kan dienen om zieltjes te winnen.

Sta me toe dat ik u eerst even meeneem, terug in de tijd, naar 1969. Ik ging naar de universiteit en ook ik koos voor Germaanse omdat de lessen literatuur en taal in het middelbaar onderwijs me geboeid hadden, omdat ik bezielde van literatuur doordrongen leraren Nederlands had gehad die de vonk bij mij hadden aangestoken en ik zelf ook voor een klas over literatuur en taal wilde spreken.

Het was in mijn collegetijd nog volop de tijd van het Bildungsparadigma. We leerden om kennis op te steken en moesten veel uit het hoofd leren.

De lessen Nederlands waren zoals zowat alle lessen, eenrichtingsverkeer, ex cathedra. Ze waren a-communicatief. We luisterden en noteerden. Spreken in de klas was zilver, zwijgen was goud en vermeed strafstudie.

Maar toch deden de lessen literatuur me nadenken over maatschappelijke problemen en openden ze nieuwe horizonten. Ik kocht nadat ik De komst van Joachim Stiller had moeten lezen een Prisma-boek over psychologie en las over Adler en Jung. Nadat we Van Ostaijen hadden gelezen, ontwierp ik à la Van Ostaijen de affiche voor onze 100 dagen. Ook taalstudie vond ik mateloos boeiend: ik nam er met plezier begrippen als aferesis, prothesis en metathesis bij.

De situatie is, anno 2019, uiteraard grondig veranderd. Het Bildungsparadigma heeft al lang zijn tijd gehad. Nu heerst het communicatief-utilitaire paradigma en voeren we alom het nutsdiscours. Onderwijs moet de leerlingen voorbereiden om te functioneren in de maatschappij en het is van groot belang dat ze daartoe over de nodige communicatieve vaardigheden beschikken.

Begrijp me niet verkeerd: ik ben volledig overtuigd van het nut van de communicatieve vaardigheden en van de plaats die ze in het schoolcurriculum moeten innemen. Ik weet ook dat begrijpend lezen uit het verdomhoekje moet gehaald worden. Ik heb studies gelezen en resultaten van peilingstoetsen gezien. Ik weet van Pisa en Pirls en weet dat mensen vaardigheden nodig hebben om te functioneren in de 21ste -eeuwse maatschappij.

En in welk vak of in welke vakken worden die hoognodige communicatieve vaardigheden bijgebracht? Waar gebeurt dat?

Het antwoord is u bekend: in de taalvakken en hoofdzakelijk in het vak Nederlands, dat wel eens vaker omschreven wordt als een servicevak: een vak dienstbaar aan andere schoolvakken en bij uitbreiding dienstbaar aan de ‘intrede en opname’ van de leerlingen in de maatschappij.

Dit heeft natuurlijk grote gevolgen gehad voor de invulling van het schoolvak Nederlands. Leraren Nederlands van nu vertellen hun leerlingen van het eerste tot het zesde jaar secundair onderwijs conform de eindtermen en leerplannen over het communicatieschema, over de zender, de ontvanger, het kanaal, de boodschap, over teksttypes en tekstsoorten en dies meer. Ze onderrichten hun leerlingen in spreek- en gespreksstrategieën, in luisterstrategieën, leesstrategieën om hetzij globaal of zoekend of intensief of studerend te lezen en in schrijfstrategieën inclusief het herschrijven na peerfeedback, en de leerlingen houden bovendien alles netjes in diverse portfolio’s bij.

Het gevolg is dat er voor literatuur en op zichzelf staande taalbeschouwing weinig of geen tijd overblijft. Met andere woorden, Nederlands is van een vak waar vroeger literatuur en taalkunde centraal stonden een vak geworden waar literatuur en taalkunde efemeer zijn. Literatuur kan bijgevolg haar rol niet meer uitoefenen, die haar, ik citeer professor De Temmerman, al sinds jaar en dag op het lijf geschreven is: grondige en kritische reflectie over tijdloze maatschappelijke en morele vraagstukken stimuleren en interculturele dialoog faciliteren.

Is dat nu niet precies iets wat in onze hedendaagse maatschappij het label prioritair verdient en als bonus ook nog eens naadloos bij een aantal transversale eindtermen aansluit.

Ik weet dat de nieuwe eindtermen van de eerste graad meer inzetten op literatuur en taal en dat dit ook de bedoeling is voor de op komst zijnde eindtermen van de tweede en derde graad. Vanzelfsprekend neemt de aandacht voor het communicatieve daarbij niet af, integendeel. De lat moet dus hoger gelegd worden zonder dat het aantal lesuren toeneemt (in het KOV neemt het zelfs af in de eerste graad). Ik heb, sta mij toe, derhalve concrete twijfels over de haalbaarheid van die hogere lat.

Nu kom ik tot een heel pregnante vraag: Als communicatie dan zo belangrijk is, waarom is er dan in het secundair onderwijs geen vak communicatie? Waarom moeten de communicatieve vaardigheden als een koekoek hun ei in het nest van het vak Nederlands leggen?

Het inrichten van een vak communicatie kan een aantal voordelen opleveren. Leerlingen kunnen er volgens goed uitgestippelde leerlijnen focussen op de vaardigheden als vaardigheden. Ze kunnen er een zakelijke e-mail schrijven, een samenvatting maken, schematiseren, inhoudelijk onderbouwd discussiëren en debatteren. Kortom, alles wat ze nu in het vak Nederlands doen. Je zou het vak communicatie zelfs taaloverstijgend kunnen invullen. Nu leren leerlingen solliciteren in het Nederlands, het Frans, het Engels en als ze ‘pech’ hebben ook nog eens in het Duits of het Spaans en dat alles op verschillende momenten in hun schoolloopbaan. Ze nemen in al die talen interviews af en stellen enquêtes op en worden op die manier steevast met tijdrovende overlappingen geconfronteerd, soms zelfs met tegenstrijdigheden.

 Hoe dit alles in de praktijk moet, weet ik niet. Ik ben geen politicus en ben geen beleidsmedewerker. Wellicht vergt het een herdenken van een aantal zaken, een slopen van beschotten tussen taalvakken, nadenken over co-teaching en dies meer, met andere woorden out of the box denken, en het toeval wil dat ik al meer dan eens gehoord heb dat deze vaardigheid van het ‘Umdenken’ flankerend is voor de 21st century skills, die we ook van leerlingen verlangen.

Het bestaan van een apart vak communicatie zou het vak Nederlands weer tijd en ademruimte geven om zich op literatuur en taal te concentreren. Mike Hannay, voorzitter voor het Nationaal Platform voor de Talen in Nederland zegt daarover in Onze Taal: Ik parafraseer: ‘Het schoolvak Nederlands moet weer een echt vak worden, niet louter een hulpvak voor andere vakken. We moeten de inhoud van het vak Nederlands meer profileren, tonen dat taalstudie maatschappelijk relevant is en dat oudere letterkunde ons nog wel degelijk iets te zeggen heeft.’

De canondiscussie, waarbij deze lezing op het punt waar we nu gekomen zijn, bij aansluit, is hot in Vlaanderen. Los van politieke bedoelingen vind ik een literaire canon ook voor leerlingen geen slecht idee, maar dan wel het liefst een Nederlandstalige canon en niet alleen een Vlaamse. Kennis van de canon zou in ieder geval kunnen voorkomen dat leerlingen in Cyriel Buysse een wielrenner zien,  in Douwes Dekker de uitvinder van her Senseo-koffiezetapparaat en in Houtekiet een radiopresentator.

Vergeten we daarbij ook niet weer aan taalkunde meer ruimte te geven. Taalkundige studies complementeren en verscherpen het communicatieve inzicht van leerlingen Ze worden er communicatief vaardiger door. Als ze de maximes van Grice kennen, weet hebben van implicatuur, presupposities en andere inzichten in de pragmatiek zullen ze beter gesprekken kunnen voeren.

Piet Gerbrandy, classicus aan de Universiteit van Amsterdam, stelt in een artikel in de Nederlandse Boekengids: ‘Nederlands is een facilitair vak geworden, een vak zonder ziel, zonder geloof in zijn eigen object. Dan moet je niet vreemd opkijken als niemand het gaat studeren.’

In Vlaanderen verkeert de universitaire neerlandistiek weliswaar nog niet in een even diepgaande crisis, maar als het regent in Amsterdam, druppelt het in Antwerpen en Leuven en Brussel en Gent.

 Ik ben ervan overtuigd dat deze ingreep: een vak communicatie op de kaart zetten en ‘restitutie’ doen aan literatuur en taalkunde in het schoolvak Nederlands de neerlandistiek weer aantrekkelijker zou maken voor jonge mensen en dat het aantal studenten neerlandistiek weer zou toenemen. Dat wij weer zieltjes gaan winnen.