In 2009 kocht ik Een kleine taal met een grote stem. Hedendaags Nederlands van Piet van Sterkenburg. Het was een stevig mooi gekartonneerd boek van 253 pagina’s. Het boek kreeg een ereplaats in mijn taalboekenbibliotheek. Ik was dan ook heel benieuwd toen ik in juni 2025, bijna vers van de pers Hedendaags Nederlands. Een taal om van te houden in handen kreeg. Sinds 2009 is er veel veranderd — en veel bijgekomen, onder andere de smartphone en alles wat met social media te maken heeft. Die social media maakten van iedere moedertaalspreker van het Nederlands ook een schrijvende taalproducent. Dit kon niet zonder gevolgen blijven voor de groei en verandering van het hedendaags Nederlands. Ook de verrechtsing van de samenleving met een sterk populisme als gevolg en de woke-beweging spiegelden zich af in de taal. En dan mag de spectaculaire steeds voortschrijdende ontwikkeling van AI niet vergeten worden.
Meer dan redenen genoeg dus om na bijna twee decennia een hernieuwde en geactualiseerde uitgave van het boek op de markt te brengen. Het is een boek geworden van 368 pagina’s dat bijzonder omvattend is en op een heel toegankelijke manier de lezer weet te boeien. Emeritus hoogleraar Piet van Sterkenburg verzekerde zich bij deze herwerking van de medewerking van Vlaams hoogleraar Frieda Steurs, wat meteen een garantie inbouwde om Nederlands niet alleen als de taal van Nederland, maar ook van Vlaanderen te beschouwen. Zo is hoofdstuk 7 volledig aan gesproken en geschreven standaardtaal in Vlaanderen gewijd. Als Vlaamse lezer kan ik daar alleen maar blij om zijn.
Het boek heeft voornamelijk een sociolinguïstische, semantische en morfologische inslag. De andere linguïstische domeinen komen occasioneel geïntegreerd en dus minder aan bod.
Het boek opent met het hoofdstuk ‘Thuistaal’. Van Sterkenburg vertelt op een boeiende aanstekelijke manier over zijn eigen confrontatie met het dialect van zijn geboortestreek, van andere plekken waar hij met zijn ouders woonde en van de standaardtaal die daarboven zweefde.
‘Herhaaldelijk heb ik mijzelf erop betrapt dat ik verknocht ben aan de taal van mijn West-Noord-Brabantse jeugd. Natuurlijk weet ik dat nostalgische gevoelens daarbij een grote rol spelen en speelden. Het was immers de taal voor de primaire emoties in de communicatie met mijn Brabantse familie.’
Ik herken dit gevoel zeer goed. Ik heb net hetzelfde met het West-Vlaams, het
dialect van mijn ouders, familie en vele vrienden. Het is nog altijd de taalvariant waar ik me het best in thuis voel omdat die het nauwst aansluit bij wie ik ben. Ik moest even denken aan de beroemde slogan van het Belgische biermerk Stella Artois ‘thuis is waar mijn Stella staat’, die in 1996 door Guillaume Vanderstichelen bedacht werd en sindsdien tot een soort oneliner uitgegroeid is. ‘Mijn huis staat waar mijn dialect is’ is mijn persoonlijke variante daarop.
Tot en met hoofdstuk 12 gaat het dan verder over de standaardtaal, de variëteiten erbinnen, Poldernederlands, tussentaal, vaktaal, dialecten, regiolecten, etnolecten en sociolecten, alles rijkelijk met voorbeelden geïllustreerd. Van hoofdstuk 13 tot en met 19 gaat het onder meer over de vraag of het Nederlands een wereldtaal is, over veranderingen in zinsbouw, spelling en woordenschat.
Ik was zeer gecharmeerd door hoofdstuk 14, waarin Van Sterkenburg het uitgebreid heeft over veranderingen in het hedendaags Nederlands. In hoofdstuk 20 gaat het over taal en emotie. Je leest er onder andere dat scheldwoorden als ‘drol, dweil, ei, eikel, imbeciel, jood, kip, luis, poes, Turk of vijg’ iemands goede naam of aanzien kunnen aantasten. Sommige ervan klinken in ieder geval weinig woke.
Verder gaat het ook nog over het Afrikaans. Je vindt in een notendop de kenmerken
van het Afrikaans en leert terloops wat de betekenis is van bv. bangbroek en bitterbek.
Op het einde van het boek volgt de hamvraag of het Nederlands een bedreigde taal is.
Wie het antwoord van Van Sterkenburg op deze vraag wil weten, kan dit in het boek nalezen.
Het boek is mooi uitgegeven met heel wat illustraties. Daar is echter soms iets fout gelopen. Zo wordt Reinhild Vandekerckhove op p. 176 onder haar foto Reinhild Vandekerkckhove genoemd, met een weliswaar imposant ogende, maar helaas incorrecte, opeenstapeling van medeklinkers. Dit kan uiteraard het leesplezier niet bederven, maar bij een eventuele herdruk wordt dit toch het best rechtgezet. Het boek bevat ook een uitgebreide bronnenlijst en een zeer handzame woordenindex
Waar ik ook, als voorzitter van NDN, met studenten Nederlands in contact kom, stimuleer ik hen om taalboeken te kopen. Ze zijn soms heel aarzelend, in Vlaanderen meer nog dan in Nederland. Dan valt wel eens het woord ‘duur’. Dat vind ik klinkklare nonsens. Je moet inderdaad soms kiezen tussen een Stella en een taalboek om te weten waar je huis staat. Wie een goede professional wil worden, weet dat het ene het andere niet uitsluit. Voor docenten Nederlands en zeker ook voor studenten is dit boek een goudmijn en bovendien een eersteklas professionalisering.
Het Nederlands is een taal om van te houden. En dit is een boek om van te houden. Ook leken die interesse voor de Nederlandse taal hebben, vinden hier hun gading. Het boek stimuleert in één beweging hun taalgevoel en taalbewustzijn.
José Vandekerckhove