Wie zegt wat waar?
Regionale taal in Nederland en Vlaanderen

WIE ZEGT WAT WAAR?
REGIONALE TAAL IN NEDERLAND EN VLAANDEREN

Stichting Nederlandse Dialecten (2021)

Genootschap Onze Taal, Den Haag
ISBN 9789081989695
192 pp.
€ 15,00

Bij Genootschap Onze Taal en Stichting Nederlandse Dialecten verscheen onlangs een bijzonder leuk boek: Wie zegt wat waar? Regionale taal in Nederland en Vlaanderen.

In het voorwoord gaat Veronique De Tier, voorzitter Stichting Nederlandse Dialecten, in op het onderliggende idee van het boek: ‘een informatief boek over dialecten voor een breed publiek, gecombineerd met een wegwijzer naar verschillende streektaalorganisaties die in het taalgebied actief zijn en interessante websites waar je als dialectliefhebber terechtkunt.’

Het eerste deel van het boek bevat zes hoofdstukken over de streektalen die we in Nederland en Vlaanderen onderscheiden: Fries (niet iedereen zal het eens zijn met de classificatie van Fries als streektaal), Nedersaksisch, Limburgs, Brabants, Vlaams en Zeeuws, Hollands en Utrechts. Van elk dialectgebied worden bondig de ontstaansgeschiedenis en kenmerken besproken. Een wegwijzer naar regionale dialectorganisaties sluit elk hoofdstuk af.

Als dialectspreker van huis uit (dialect is mijn ‘moedertaal’) was ik bijzonder geïnteresserd in wat over het West-Vlaams gezegd wordt en wat daarvan ik in het Oostendse dialect ken en herken. We spreken hier aan de Noordzeekust inderdaad van stiers, stoels en zwijns met een ruimer gebruik van het s-meervoud, typisch voor het Kustgermaans. Bovendien zeggen we zwiens (niet: zwijns) en buutn (niet: buiten). De diftongering ging aan ons voorbij. In zeer veel zelfstandige naamwoorden behielden we de eind -e (deure, lampe, sterre, koeke, katte …).

Heel interessant om dit in Wie zegt wat waar? te lezen en bovendien allemaal waar. Ook dat koud hier koed is en zout zoet (niet te verwarren met zoet. Je hoort hier wel degelijk het onderscheid tussen zoete drop = zoute en zoete drop = zoete).

In een kort bestek lees ik hier op een heel efficiënte manier geformuleerd wat de eigenheid van mijn dialect uitmaakt.

Daarnaast wordt ook op een aantal grammaticale evoluties in het West-Vlaams gewezen zoals: Hij spreekt met ik (onderwerpsvorm, maar dan alleen in de eerste persoon enkelvoud: een nuance die in het boek weliswaar niet gemaakt wordt). In het Oostends zeggen velen dan echter weer: Hij spreekt met mien (het bezittelijk voornaamwoord mijn) en komt ook de constructie: Hem zegt dat … (in plaats van hij zegt dat, maar dit keer alleen in de derde persoon enkelvoud mannelijk -vergelijk: hun zeggen dat …) heel regelmatig voor. Uiteraard kun je op een totaal van 140 bladzijden, niet alle verschijnselen aanhalen. Dergelijke persoonlijke aanvullingen verhoogden voor mij zelfs nog de fun van het lezen.

Aan de hand van wat ik in Wie zegt wat waar? over mijn eigen dialect lees – the proof of the pudding is in the eating kan ik het boek een cum laude geven. Ik neem aan dat dit voor de andere beschreven dialectgroepen, waarmee ik veel minder vertrouwd ben, evenzeer zal kunnen.

Er zijn in mijn dialect uiteraard ook heel wat typische woorden zoals butter en bottel (boter en fles: Kustgermaanse en Engelse invloed), of koekenbrood, sulfer en verziep (verzijp).

Dergelijke dialect- en regiolecteigenaaardigheden komen in het tweede deel van Wie zegt wat waar? aan bod. Dit tweede deel bevat woordkaarten, waarop verschillende woorden staan die in gebruik zijn voor een bepaald alledaags object, zoals krentenbrood, lucifer en vergiet.

Bij elke kaart wordt uitleg gegeven over verschillende dialectwoorden, de benoemingsmotieven en de herkomst van de woorden. Deze etymologische excursies zijn leuk en verrijkend. Zo leer je dat sulfer teruggaat op het Latijn sulphur en dat dit via het Oudfranse solfre in het Middelnederlands als sulfer of solfer terechtkwam en zwavel betekende, zoals o.a. uit: ‘Ute harre kele vloech sulfer en vier’- Der Ystorien Bloeme, 1300- bron dbnl.org- af te leiden is.

De vijf auteurs kozen voor hun mooi gelay-oute woordkaarten voor begrippen waarvoor nog geen gepubliceerde kaarten voor het Nederlandstalige taalgebied bestaan. Hun woordkaarten zijn gebaseerd op bronnen van verschillende aard. Onder anderen de Vlaamse co-auteur Miet Ooms speelde hierbij met haar mini-onderzoekjes een niet-onbelangrijke rol.

Verder zijn ook de her en der in het boek opgenomen kadertekstjes met extra weetjes of informatie over handige dialectologische websites inspirerend.

Samengevat: Wie zegt wat waar? is een heel leuk, duidelijk gestructureerd boek dat zeer vlot leest en bovendien wetenschappelijk onderbouwd is.

Het is een must voor elke leraar en docent Nederlands. Het kan een prima uitgangsbasis vormen om leerlingen onderbouwde mini-onderzoekjes te laten uitvoeren. De link tussen sociologie, fonologie, lexicologie en semantiek ligt hierbij voor de hand.

Uiteraard verdient dit boek niet alleen in het onderwijs, maar ook buiten educatieve contexten alle aandacht.

Op www.huusvandetaol.nl kun je lezen: ‘Een boek veur taolliefhebbers – en veur elkenien die interesse hef in regionale taol en cultuur.’

Dat is meer dan waar!

In het boek bladeren kan via https://www.youtube.com/watch?v=PfWk5w-X7Sc


José Vandekerckhove