Lukt het anno 2022 om alle studenten op dezelfde manier te bereiken en te ondersteunen? In Leiden was het antwoord heel duidelijk: ‘Studiesucces is niet gelijk voor iedereen’, stelt doctor Isabel Hoving. Het studiesucces van biculturele studenten is vaak minder hoog dan dat van autochtone studenten. Biculturele masterstudenten zijn bovendien vaker werkloos en worden minder uitgenodigd voor sollicitaties. Wat is de oorzaak daarvan? Ligt het aan de universiteit, aan de studenten, de socio-economische achtergrond …? Harde cijfers in het onderzoek (2016) van dr. Isabel Hoving, wakkeren de urgentie aan. De uitvalcijfers (2014) varieerden per faculteit in Leiden. Wat doet de ene faculteit beter dan de andere? Welke cultuur overheerst?
Dr. Isabel Hoving is verbonden aan Universiteit Leiden. Leiden is onderdeel van de Nederlandse randstad. De randstad is heel erg divers; verschillende gemeenschappen worden erin vertegenwoordigd. Er zijn geen ‘meerderheden’ meer, iedereen behoort tot een ‘minderheidsgroep’. De lesmethodes die hoogleraren ontwikkelen voor homogene groepen, werken nu niet meer.
Er zijn vanuit het perspectief van de scholen groepen studenten met een ‘leerachterstand’. Wat gebeurt er als we omdenken en vertrekken vanuit het perspectief van de studenten? Studenten zonder hulp hebben een ‘langere ladder’ en krijgen te maken met vooroordelen en doorlopen alle mogelijke programma’s die steun bieden, maar eigenlijk op achterstand zetten. Onbewuste vooroordelen zitten in het onderwijssysteem verankerd. Programma’s waarbij leerlingen echt in gesprek gaan met leraren is zo belangrijk om de bestaande lesmethodes te herontwerpen.
Stel: je bent (hoog)leraar en je geeft al jaren les over koloniaal geweld, maar plots veranderen de reacties van studenten. Ze reageren non-verbaal boos, angstig, ongelukkig, verontwaardigd … en verlaten de les. Pas je dan het lesontwerp aan? Of ga je door omdat andere studenten de leerinhouden heel erg waarderen? Je zou natuurlijk willen weten waarom die ene student boos is.
Dr. Isabel Hoving duidt het principe dat hierachter schuilgaat. Het nabijheidsprincipe speelt hier: diegene die eenzelfde achtergrond heeft, zal de leerinhoud veel emotioneler ervaren, omdat het bijvoorbeeld te maken heeft met ‘voorouders’. Het is belangrijk om het daarover te hebben, maar er bestaat niet ‘één goede manier’ om dit aan te pakken; iedereen ervaart het anders. Welke strategie zou het trauma niet herhalen?
Een tweede casus stelt het probleem scherp: een Aziatische studente is gedurende de cursus vaak afwezig. De afwezigheden stapelen op en daardoor kan ze niet deelnemen aan het tentamen. Na een gesprek met de studente, blijkt de omgeving haar te belemmeren om de campus veilig te bereiken: de studente moest richting het college en het tentamen voorbij enkele studentenhuizen waar ze tegelijkertijd seksistisch en racistisch bejegend werd. Waar vinden we hulp om hiermee om te gaan?
Suurmond (1998) vatte het al prima samen: wij zijn kleurenblind en pakken alle studenten op dezelfde manier aan. Het advies op basis van zijn onderzoek, luidt als volgt:
1. Erken dat je studenten verschillende perspectieven en ervaringen hebben.
2. Zoek niet naar de algemene noemer; neem niet je eigen ervaring als uitgangspunt.
3. Zoek naar de achterliggende problematiek.
Wolff en de Jong (2018) maakten recent een kwalitatief literatuuronderzoek en daaruit blijkt dat een ‘cultuur van openheid’ een essentiële randvoorwaarde is:
1. Ga er niet altijd vanuit dat er overeenstemming is of moet zijn tussen jou en alle studenten. Luister naar elkaar, zonder oordeel.
2. Ga pragmatisch om met religieuze en culturele verschillen in de klas.
Om die randvoorwaarden te realiseren, hebben we in de praktijk nood aan:
· binding voelen,
· een inclusieve gemeenschap,
· een veilige, toegankelijke omgeving,
· rolmodellen,
· actief tegengaan van vooroordelen,
· betere voorbereiding op de academische cultuur,
· maatwerkondersteuning,
· goede mentoren,
· een team van bevlogen, inclusieve collega’s.
Hoe krijgen we dat voor elkaar? De kloof tussen theorie en praktijk is vandaag nog erg groot. Het advies van dr. Isabel Hoving is pragmatisch: ‘Begin ergens, bijvoorbeeld bij het actiepunt ‘actief luisteren’.’ Confronterende teksten zoals ‘Why I’m no longer talking to white people about race’ (2014) door Reni Enno-Lodge tonen ons dat ‘witte mensen’ deconnecteren wanneer er gesproken wordt over racisme. Ze ‘luisteren’ niet langer. Witte mensen geloven dat hun ervaring van het leven ‘universeel’ is, maar dat is natuurlijk niet zo. Het sterke gevoel van ‘vanzelfsprekendheid’ is overheersend. Je wil als (hoog)leraar een ruime blik om leerlingen te bedienen, maar de ‘dominante blik’ is schering en inslag. 42% van medewerkers van kleur aan de Universiteit van Amsterdam ervaren discriminatie.
Crul (2019) stelt ons een boeiende vraag: ‘Waarom integreren witte mensen zo slecht?’ Hoe kun je breder kijken dan je eigen achtergrond? Hoe kun je een goede bondgenoot zijn van mensen die op een bepaald moment tegenwind ervaren? Ieder van ons kan bondgenoot zijn voor de ander, op welk moment dan ook.
Eén enkele visie kan de werkelijkheid niet weergeven. De Ted-Talk ‘The danger of a single story’ van de Nigeriaanse schrijfster Adichie, geeft dat principe bevlogen weer. Zoek vervolgens naar het achterliggende probleem. Verlies je niet in discussies, details en in studenten die hun gelijk willen halen. Werk tot slot openlijk aan een inclusieve klas, want je functioneert beter wanneer je je oprecht welkom en verbonden voelt. De documentaire ‘De school die kleur bekent’, illustreert dat principe.
Wij samen zijn ‘dit’ aan het leren. Die openheid bij het begin van het schooljaar/academiejaar is cruciaal. Wees bondgenoot.