Taalwetten maken en vinden
Het ontstaan van het Standaardnederlands

TAALWETTEN MAKEN EN VINDEN
HET ONTSTAAN VAN HET STANDAARDNEDERLANDS


Nicoline van der Sijs (2021)


Gorredijk, Nederland; uitgeverij Sterck & De Vreese

622 pp.

ISBN 9789056157135

€ 39,95

In 2004, direct na het verschijnen, kocht ik Taal als mensenwerk. Het ontstaan van het ABN van de hand van Nicoline van der Sijs. Dit standaardwerk heeft nog altijd een ereplaats in mijn bibliotheek. Ik heb het al vaak en steeds met de meeste zorg geraadpleegd. Ik houd niet van gekreukte of beduimelde ruggetjes, zeker niet als het om monumenten gaat.

Ik was dan ook verheugd toen in april 2021 Taalwetten maken en vinden. Het ontstaan van het Standaardnederlands verscheen, een remake en update van het boek van 2004, dat meteen ook een andere titel meekreeg.

Kun je wetten maken voor taal? Kun je ze vinden? Hoe gingen geleerden en schrijvers daarbij te werk in de afgelopen vijf eeuwen? Dat zijn allemaal vragen die Nicoline Van der Sijs stelt en beantwoordt.

Van der Sijs laat zien hoe taalgeleerden in de zestiende en zeventiende eeuw discussieerden over de vraag hoe de ideale standaardtaal eruit diende te zien en hoe ze de taalnormen en -regels voor het Standaardnederlands vaststelden. Normen en regels die heel vaak het gevolg waren van bewuste keuzes en sturing.

Bijzonder interessant in dat verband vind ik het deel over renaissance-keuzes die de standaardtaal hebben gevormd. Ik kies eentje ervan uit: het wegvallen van de onbeklemtoonde slot-e. De taalkundige Christiaen Van Heule (jawel, dezelfde als van hen-hun) schreef daarover: ‘In Holland worden de woorden in het uitspreken zeer verkort, zodat bijna alle woorden in het enkelvoud worden uitgesproken zonder e aan het eind, dus vraeg, antwoord, ik zeg, ik heb, in plaats van vrage, antwoorde, zegge, hebbe …’ Van Heule wees die verkortingen nog af, maar geleidelijk werden ze meer en meer geaccepteerd, tot ze uiteindelijk standaardtaal werden.

Je leert in Taalwetten maken en vinden ontzettend veel bij over waarom, hoe en wanneer het Nederlands geëvolueerd is tot wat het nu is, en zijdelings verwerf je ook inzichten in je eigen dialect. Zo zeg ik in mijn West-Vlaams in plaats van lamp, vraag en ik zeg nog altijd lampe, vrage, ik zegge … In mijn dialect is die onbeklemtoonde slot -e dus nog springlevend. Taalwetten maken en vinden staat vol dergelijke voor de lezer verhelderende heerlijkheden.

Van der Sijs wijdt hoofdstukken aan de uitspraak, de spelling en de grammatica, en aan de manier waarop nieuwe woorden zijn gevormd ter vervanging van leenwoorden.

Daarnaast zijn er hoofdstukken over de rol die bijbelvertalers, literaire schrijvers als Hooft, Vondel en Bredero, en wetenschappers als Hugo de Groot, Simon Stevin en Cornelis Kiliaan hebben gespeeld bij de vorming van het Standaardnederlands.

Nicoline van der Sijs nuanceert bovendien bestaande aannames, zoals het belang van de Statenvertaling voor de ontwikkeling van de standaardtaal. Bijzondere aandacht krijgt de inbreng van de verschillende Nederlandse dialecten en het Duits in het Standaardnederlands. Ook recente ontwikkelingen komen aan bod, zoals verschillen tussen de standaardtaal in Nederland en Nederlandstalig België.

In het slothoofdstuk heeft van der Sijs het ook over het onderhoud van de standaardtaal. In de loop van de tijd werd de standaardtaal steeds onder meer mensen verbreid. Daarvoor moest ze ook onderhouden worden. Dat gebeurde onder andere door de publicatie van telkens nieuwe gezaghebbende normatieve werken.

Begin twintigste eeuw leidde het onderhoud van de standaardtaal tot een nieuw genre, namelijk dat van de taaladviesgidsen, waarbij de auteur woorden of verbindingen noteert die volgens hem/haar uit de standaardtaal moeten worden geweerd. Zelf heb ik dat tijdens mijn universitaire studies aan den lijve ondervonden. Professor Piet Paardekooper stond er nogal sterk op dat we zijn ABN-Gids van voren naar achteren en weer terug kenden en toepasten. Geen vijgen na Pasen, maar mosterd na de maaltijd!

Van der Sijs stipuleert dat er ongeveer gelijktijdig met de opkomst van de taalgidsen een klachtencultuur (James en Lesley Milroy) ontstond: taalgebruikers gaan anderen op de vingers tikken wanneer die zondigen tegen een taalregel of -norm. Van die vingertikkers (sommigen bestempelen hen al dan niet gepast als taalnazi’s) lopen er heden ten dage nog altijd heel wat rond, zoals onder meer blijkt uit sommige bijdragen op het forum VRT-taal.

Van der Sijs heeft het afrondend over taalvariatie, taalregister en de ruimere invulling van het begrip ‘standaardtaal’. De tijd van voorschrijven is voorbij, de tijd van beschrijven is aangekomen. Van der Sijs eindigt met een prachtige conclusie: ‘Het Standaardnederlands is deels nature en deels nurture, deels natuur en deels cultuur. De vorm van de huidige standaardtaal is dan ook slechts te begrijpen als we kennis bezitten van het verleden.’ Leve de historische taalkunde van het Nederlands, zeg maar!

Op de achterflap van het boek staat te lezen: ‘Taalwetten maken en vinden is een omvangrijk standaardwerk dat zowel de geïnteresseerde leek als de vakgenoot en student bedient.’ Ik zou eraan willen toevoegen: ‘en dat voor de beide laatstgenoemden onontbeerlijk is.’

Taalwetten maken en vinden (2021) krijgt in mijn bibliotheek alvast een ereplaats naast Taal als mensenwerk (2004) en 15 eeuwen Nederlandse taal (2019), waarmee van der Sijs de Taalboekenprijs 2020 won.

U kunt hier een uitgebreid en diepgaand gesprek over het boek tussen Nicoline van der Sijs en Marc van Oostendorp beluisteren.

José Vandekerckhove